teksten


1.

Hij richt zich op uit het gras. Zijn broek is nat en koud geworden. Hij kijkt even om zich heen, ziet zoals verwacht niemand, schopt zijn schoenen uit, trekt zijn broek uit en stopt hem in een plastic zak. Dan trekt hij zijn jas en trui uit, doet de trui aan als broek en ritst de jas dicht over zijn hemd.

De zon schijnt laag over het gelige wintergrasveld. Wijdbeens en met de tas tegen zijn benen kletsend volgt hij de in de modder gestampte sprieten in tegengestelde richting van de uitgang.
Omringd door kale bomen ligt de vijver rechthoekig en donker op hem te wachten. Op de aarde van een van de stijle oevers gaat hij zitten. Hij kijkt uit over het zwarte, stille water en voelt met zijn voeten over de bodem van de vijver. Koel en zacht.

Leo is alleen.

(uit: Parkreis)